KIM-lezing: Journalistieke waarheid en Rusland

Schrijver-journalist Alexander Münninghof sprak woensdag 2 november de KIM-lezing uit, over de media in Rusland. Hierna volgt de integrale tekst van zijn lezing.

Een Rus en een Amerikaan houden een hardloopwedstrijd. De Amerikaan wint. De volgende dag staat er in de Pravda te lezen: ‘Een Rus en een Amerikaan hebben deelgenomen aan een hardloopwedstrijd. De Rus werd tweede, de Amerikaan voorlaatste’.
Een onschuldig grapje uit de tijden van de Koude Oorlog, maar wel bedoeld om duidelijk te maken hoe wij in het westen over de Russische journalistiek dachten: een door het Kremlin en de KGB gecontroleerde staatspropagandamachine, absoluut niet te vertrouwen als het om de waarheid gaat. Een stereotiep oordeel, dat na 1991, toen de Unie van Socialistische Sovjet Republieken USSR implodeerde, enige tijd werd losgelaten omdat er toen inderdaad in Rusland enkele jaren van ongebreidelde persvrijheid begonnen. Maar inmiddels zijn we een kwart eeuw verder en is de détente, die vooral na 9/11 veelbelovende perspectieven leek te bieden, weer tot stilstand gekomen. Alsof er niets gebeurd is, hebben beide blokken hun propagandamegafoons weer uit de kast gehaald om elkaar weer op ouderwetse wijze met triomfantelijke leuzen, halve waarheden en valse beschuldigingen horendol te tetteren.
Het is zelfs nog erger dan vroeger: toen hadden de sovjets standaardbeledigingen als ‘met fascistoïde drek overgoten renegaat’ klaarliggen, een term waar je, behalve dat je er om kunt lachen, met enige moeite nog wel een ideologische gedachtengang in kunt zien, maar tegenwoordig noemt een krant als ‘The New York Times’ Vladimir Poetin doodleuk een ‘thug’, wat betekent dat men daar ter redactie de president van de Russische Federatie voor een keiharde beroepsmisdadiger houdt. Trouwens, wij in Nederland kunnen er ook wat van, getuige de kop op de front van De Telegraaf, daags na de ramp met de MH-17, die luidde: ‘Poetin moordenaar’. Daar is met de onderbuik over nagedacht.
Verharding van de op zichzelf al meest gevaarlijke vorm van oorlog voeren, namelijk de propagandaoorlog, die er op uit is om het profiel van de tegenstander dusdanig te verminken en te demoniseren, dat er van toenadering of dialoog geen sprake meer kan zijn en gewapende confrontatie een logische volgende stap lijkt. De oude vos Henri Kissinger zei het al: het demoniseren van Poetin is een alibi voor de afwezigheid van een consistente politiek.
Ik laat buiten beschouwing wie of wat met deze ontwikkeling gediend is en volsta vooralsnog met te zeggen dat de wereld hier echt niet op zit te wachten. En als westerse journalist – ook al ben ik gepensioneerd, journalist blijf je je hele leven lang – voel ik me verplicht om te proberen, juist waar grote segmenten van de beroepsgroep helaas aan de propagandaoorlog deelnemen, iets van begrip voor de tegenpartij op te wekken. Alles bij elkaar heb ik zo’n zeven jaar in Rusland doorgebracht, waarvan vijf jaar, van 1985 tot 1991, als correspondent in Moskou voor de GPD, de AVRO, de Wereldomroep en de BRT . Mocht u vermoeden dat ik daardoor geïndoctrineerd ben geraakt: ik heb vijftien jaar op een zwarte lijst van de sovjets gestaan, van 1965 tot 1980, omdat ik me in woord en gedrag te zeer als advocaat van de Russische dissidenten afficheerde, en uiteindelijk ben ik als correspondent, na een harde, op de man gerichte actie van de KGB, met stille trom maar wel ruimschoots eerder dan in het contract voorzien, het land uit gezet. Ik heb dus geen reden om het toenmalige of het huidige bewind een hand boven het hoofd te houden, maar ten aanzien van wat men ‘de gewone Rus’ noemt, geldt dat niet. Die is namelijk net als de gewone Amerikaan of de gewone Nederlander het slachtoffer van de propagandaworm die zich inmiddels alweer duchtig aan onze hersencellen tegoed doet. Over die gewone Rus en zijn of haar relatie met de journalistiek wil ik het nu hebben.
Ik kom nog even terug op het grapje over die hardlopers, waarmee ik zo- even begon. Als je het hoort denk je automatisch dat het door een westerling bedacht is, maar daar ben ik eigenlijk helemaal niet zo zeker van. De Russen kennen namelijk, in tegenstelling tot wat wij wellicht denken, een grote mate van zelfspot. Of beter gezegd: dat hadden ze in de jaren van het communisme. Nu die heilsleer niet meer bestaat, vallen ze onder de doelbewuste leiding van president Poetin terug op een kenmerk dat door de eeuwen heen ook gezichtsbepalend voor de Russen is geweest: een vurig patriottisme, gemakkelijk ontvlambaar waardoor het kan omslaan tot een eng soort nationalisme met racisme als onaangenaam en vooral humorloos bijverschijnsel, waarin voor zelfspot geen plaats meer is. Maar die zeventig jaar communisme werden, toen het idealistische stadium voorbij was en Stalin zijn dictatoriale stolp over het land plaatste, toch in klimmende mate doelwit van een soort goedmoedig cynisme waarmee het volk zich naar de socialistische realiteit schikte. Het aantal grappen over de communistische machthebbers en de specifieke onvolkomenheden van de Sovjetmaatschappij is eindeloos, ik zou daar meerdere spreekbeurten mee kunnen vullen.
Het gewone volk begreep alras dat ook de marxistische heilsleer geen wezenlijke verbetering van het dagelijks leven zou brengen en reageerde daarop zoals het al eeuwen had gedaan: door zich in hecht groepsverband af te sluiten voor de machthebbers. Naar buiten toe gezagsgetrouw, met plichtmatig meelopen in mei- of oktoberdemonstraties met een rood vlaggetje met een gele hamer en sikkel of een portret van de leider in de hand. Maar aan de keukentafel of in de banja, het badhuis, ontving je je vrienden en kwam je los: alleen als de staatsterreur te erg was en iedereen bang voor afluisterpraktijken en verklikkers, zoals in het dramatische jaar 1937, hield je je mond. Maar voor het overgrote deel van de sovjetjaren gold het stilzwijgend akkoord zoals dat eens door een sovjetkomiek is verwoord: wij doen net of we werken en jullie doen net alsof jullie ons betalen. Politiek was nauwelijks een onderwerp in die decennia, omdat het Russische volk van oudsher gewend is zich verre van de macht te houden.
Daarin ligt een kardinaal verschil tussen de Russen en de westerlingen. Waar wij, te beginnen met de Italiaanse stadsstaten zoals Venetië, Genua en Florence, begonnen in te zien dat actieve participatie in het bestuur door mondige burgers, die met z’n allen tot algemeen profijt de gemeenschappelijke politieke koers bepaalden, grote voordelen bood boven het starre feodalisme van de vroege middeleeuwen, zo lagen in Rusland de zaken totaal anders. Ontstaan in Kiev – een pikant gegeven waar ik straks nog op terugkom – en pas in 988 tot het christendom bekeerd (dat wil zeggen: door de heidense koning Vladimir, die een Byzantijnse prinses wilde trouwen, en masse in de Dnjepr gekieperd en zogenaamd gedoopt)heeft het Russische volk zich altijd proberen te drukken voor contact met de heersers. Eerst kregen ze twee eeuwen Tataars juk te verduren, nadat de Gouden Horde was binnengevallen. Daarna kwamen Ivan de Verschrikkelijke en de Romanovs, de meest kille en genadeloze uitbuiters van het volk. Als de gezanten uit Moskou er aan kwamen, beloofde dat niet veel goeds en was het zaak je zoons van de akker te halen en te verstoppen, omdat de tsaar wellicht weer een of andere oorlog van plan was en ze wel eens opgeroepen konden worden voor langdurige krijgsdienst. In de ‘mir’, het Russische woord voor dorpsgemeenschap maar ook voor wereld en ook nog voor vrede, heersten eeuwenlang eigen wetten en gewoonten die in de ‘vetsje’, de lokale volksvergadering, werden besproken. Verstandige heersers lieten de mir zoveel mogelijk met rust, wie dat niet deed kon te maken krijgen met levensgevaarlijke volksopstanden zoals die van de legendarische Wolgakozak Stenka Razin of Jemeljan Poegatsjov.
Van symbiose tussen machthebbers en het volk is in Rusland nooit echt sprake geweest en dat heeft er ook toe geleid dat grote filosofisch-maatschappelijke ontwikkelingen, zoals renaissance of humanisme, die je kunt zien als verfijningen van de christelijke cultuur, in Rusland veel minder dan bij ons in het Avondland van belang zijn geweest. Natuurlijk moet u bij dit alles bedenken dat het in de eerste plaats gaat om de elites, maar toch durf ik te stellen dat de veelal stedelijke bevolking in het westen van Europa in de loop der eeuwen een geheel andere mindset heeft ontwikkeld dan de grotendeels agrarische Russen in dat onmetelijke boerenland van ze.
Het meest frappante verschil is wel, dat de trias politica van Montesquieu, de scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht en daarmee de grondslag voor democratie, in Rusland nooit in de dagelijkse omgang is geïncorporeerd. Dat maakt het ook zo zinloos om naar overhaaste democratisering van dat land te streven. Tot op de dag van vandaag is bijvoorbeeld het fenomeen van de onafhankelijke rechter in Rusland een illusie. In civiele zaken begint dat eindelijk een beetje te veranderen, maar vooral in zaken met een politiek tintje is het nog steeds ten hemel schreiend hoe gedwee de magistratuur zich door de machthebbers laat leiden. Ik heb het wel eens meegemaakt, in een zaak tegen een kandidaat van een oppositiepartij die het Kremlin van de kieslijst wilde verwijderen, dat de rechter openlijk moest lachen om de onzinnige argumenten van het openbaar ministerie, maar aan het eind van de dag na een schorsing van een uur toch met het vonnis kwam dat Moskou wilde. Wat zich in dat uur heeft afgespeeld laat zich raden: in vroeger tijden werd dan de contactpersoon bij de Communistische Partij gebeld, nu geldt het telefoontje het hoofdkwartier van Jedinaja Rossija, ‘Eenheidsrusland’ zoals ik , naar analogie van eenheidsworst, de partij van Poetin geneigd ben aan te duiden. De schrijver Aleksandr Solzjenitsyn, bekend van onder andere de ‘Goelag Archipel’, heeft eens gezegd dat het nog zeker twee eeuwen zal duren voordat Rusland een met het westen vergelijkbare democratie zal kennen.
Ik vertel u dit alles om u duidelijk te maken dat de invloed van de pers in Rusland nooit zo groot is geweest als bij ons. En dat bij gevolg begrippen als vrijheid van meningsuiting en vrije pers bij lange na niet zo’n prioriteit hebben als bij ons. Wij zijn sinds de achttiende eeuw, toen de kranten begonnen op te komen, er gewend aan geraakt dat de publieke ruimte voor de brede maatschappelijke discussie hoort bij onze democratische staatsvorm en dat de kranten daarin een belangrijk hulpmiddel zijn: zij bieden het gewenste podium voor de kritische reflectie die hoort bij goed burgerschap. Toegegeven, die functie is de laatste decennia rap aan het afkalven en de veel minder prikkelende, want tot passiviteit uitnodigende televisie – het veel gebruikte ‘thuis op de bank’ roept dat beeld onweerstaanbaar op – heeft ons langzaam van kritische burgers omgevormd tot consumenten van entertainment. Zelfs het NOS journaal wordt, zo is althans mijn indruk, meer op divertissement dan op inhoud beoordeeld. De beelden, hoe gruwelijk ook, uit Syrië of Oekraïne percipieert het kijkerspubliek in de eerste plaats als kleurige plaatjes, illustraties, in het beste geval, bij een mening die men zich al zappend zo’n beetje heeft gevormd.
Die omslag van actieve deelnemer aan het maatschappelijk ontwikkelingsproces naar luie, afgestompte toeschouwer heeft zich in Rusland ook voltrokken, zij het onder wezenlijk andere condities dan bij ons. Ik beperk me weer tot de communistische tijd tussen pakweg 1920 en 1990; in de negentiende eeuw was er in het tsaristische Rusland, dat strenge censuur kende, hooguit sprake van oppositie die door intellectuele exil-Russen zoals Aleksandr Herzen vanuit het buitenland werd gevoerd. Het gewone volk kon immers niet lezen of schrijven. Maar na de revolutie en de burgeroorlog, toen de mannen van Lenin de strijd hadden gewonnen, waren de Russische kranten een belangrijk hulpmiddel in de campagne tegen het analfabetisme die, samen met de invoering van de algehele elektrificatie, tot de onbetwiste hoogtepunten van de verworvenheden van de nieuwe samenleving behoorde. Het kunnen lezen van een krant was een bewijs dat het communisme werkte en dat jij er bij hoorde. Dat al spoedig de inhoud van die kranten voorspelbaar werd, ook alweer door de censuur, deed de oplages niet verminderen, in tegendeel. De vakbondskrant ‘Troed’ – ‘Arbeid’- had in de jaren vijftig een oplage van om en nabij de achttien miljoen exemplaren; de partijkrant ‘Pravda’ – ‘De waarheid’ – kwam er in haar beste jaren met ongeveer tien miljoen nog het dichtst bij, op de voet gevolgd door de regeringskrant ‘Izvestija’, ‘Nieuws’. Ik heb al gezegd dat de gewone Rus, geconfronteerd met een staatspers die hem voorschreef hoe hij moest denken en reageren, naar buiten toe zich schikte en binnenskamers overschakelde op een soort goedmoedig cynisme, wat onder meer heeft geleid tot de vaak gebruikte zegswijze ‘В Правде известий нет, а в Известиях правды нет, ‘In de Pravda staat geen nieuws en in de Izvestija staat geen waarheid’. Tegenwoordig is de ‘Pravda’ een schreeuwerig boulevardblad dat drie keer per week verschijnt in een oplage van ongeveer honderdduizend stuks.
Je zou je kunnen afvragen waarom die Sovjetrussen dan überhaupt een krant kochten, als er niets zinnigs in stond naast de staatspropaganda. Daar zijn verschillende redenen voor aan te wijzen. In de eerste plaats kostten die kranten vrijwel niets, en bovendien werd het min of meer van je verwacht dat je een krant las, of in elk geval bij je had, als je niet als landloper aangemerkt wilde worden. ‘Po inertsii’, noemen de Russen dat: je kocht een krant uit gewoonte, omdat het nu eenmaal bij het dagelijkse ritueel hoorde. Ook was het zo dat er, naast allerhande nuttige tips over de huishouding en het winterklaar maken van de woning, in de meeste kranten een rubriek ingezonden brieven bestond, waar mensen wel degelijk hun bezwaren tegen bijvoorbeeld een gebrekkige stadsverwarming of de slechte kwaliteit van het staatswaspoeder konden ventileren. Al moet ik er meteen bij zeggen, dat juist die rubriek wel eens werd misbruikt om een ‘verontwaardigd arbeiderscollectief’ aan het woord te laten, dat zich misprijzend uitsprak over de ‘revanchistische kliek in Washington’ of over de ‘zogenaamde literaire verdiensten’ van de schrijver Boris Pasternak, die natuurlijk de Nobelprijs voor de literatuur niet verdiende met zijn Zjivago-prul. En ten slotte waren er een paar kranten die gerelateerd waren aan de communistische jeugdbeweging Komsomol (afkorting voor Kommunistische Jeugd Unie), de springplank voor carrièristen binnen het Sovjetsysteem. Als je die kranten las, met name de ‘Komsomolskaja Pravda’ en de ‘Moskovski Komsomolets’, dan afficheerde je jezelf als een dynamisch Sovjetmens.
Lang niet iedereen wilde dat overigens uitstralen en het is veelzeggend dat, zoals een enquête ons leerde, een grote meerderheid van het Russische volk uitgerekend de periode-Brezjnev, die duurde van 1964 tot 1982 en die beter bekend staat als de stagnatiejaren, aanwees als de meest aangename en behunkerde uit de hele Sovjetgeschiedenis. Het valt te begrijpen: onder Leonid Brezjnev had de Sovjetsamenleving haar gezapige hoogtepunt bereikt, het salaris was niet hoog maar je kon er normaal van leven, onderwijs en medische zorg waren gratis en als je geen al te gekke dingen op de werkvloer uithaalde kon je ook nog eens twee weken per jaar op kosten van de fabriek naar een sanatorium op de Krim. Bovendien was Rusland een onbetwiste grootmacht die net daarvoor met Joeri Gagarin had bewezen de Amerikanen in de ruimte een stap voor te zijn. Het is voor ons Nederlanders moeilijk aan te voelen, maar op grond van vele gesprekken met Russen durf ik hier te beweren dat er voor de Russische mens twee voorwaarden voor een goed leven bestaan: genoeg eten en drinken en Rusland is een ‘silnaja derzjava’, een sterke staat die de hele wereld aan kan. Tegen die achtergrond moet u ook de receptie door het Russische publiek zien van de twee grote militaire avonturen waar Rusland onder Brezjnev in verzeild raakte: de inval in Tsjechoslowakije in 1968, waarmee een eind kwam aan de Praagse Lente, en de inval in Afghanistan in 1979. Beide malen steunde de Russische publieke opinie unaniem hun leiders en in de pers was geen enkel woord van kritiek of twijfel te vinden.
Als je dit allemaal in gedachten houdt, kun je begrijpen wat het jaar 1991, toen de Sovjetunie implodeerde, voor de Russische journalistiek betekende. Jeltsin was net president geworden van de Russische Federatie, het grootste brokstuk van het voormalige Rode Rijk, en zette al spoedig zijn handtekening onder een wet op de massamedia, waarin persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Rusland gegarandeerd werd. Maar tot onafhankelijke journalistiek kwam het niet.
Natuurlijk niet. Ik heb in die periode meerdere malen meegewerkt aan seminars die door Nederlandse organisaties als Freedom Press en Management & Media Academy werden georganiseerd voor Russische journalisten en ngo’s. Behalve in Moskou en Petersburg kwamen we ook in buitenissige plaatsen als Petrozavodsk, Minsk en Archangelsk. Het gebrek aan kennis over het journalistieke metier was overal onthutsend, en dan bedoel ik niet alleen de vijf W’s, of Chatham House Rules, of het adagium van check, recheck and double check. Nee, het hele idee dat een journalist meer kon zijn dan alleen een soort rapporteur in dienst van de apparatsjiks van de Communistische Partij, was bij die jongelui volslagen onbekend. Dat je op een persconferentie of tijdens een interview vragen kunt stellen, in plaats van alleen maar te luisteren en op te schrijven wat de ander zegt, was ook al zo’n openbaring. En dat je, als je geen bevredigend antwoord op jouw vraag kreeg, zelfs kon dóórvragen grensde in hun ogen aan onbetamelijkheid. Zoals investigative journalism vooral de angstige vraag opriep, of dit wel door de overheid zou worden goedgevonden en zij niet voor hun brutale, subversieve gedrag zouden worden gestraft.
Ziedaar de oogst van zeventig jaar persbreidel. Maar daar kwam nog een complicerende factor bij. Met de ineenstorting van het communistische bewind was het meteen ook gedaan met de staatssubsidie. Privatisering was het nieuwe toverwoord, en dat is ook de formule geworden die de mensen die het tijdsmoment doorgrondden en de kansen zagen, onmetelijk rijk maakte: de oligarchen.
Enorme staatsbedrijven vielen, door allerlei machinaties en trucs, in handen van een kleine groep slimmeriken die het maatschappelijk vacuüm van een nieuwe, allerminst ideële lading voorzagen. In de mediawereld betekende het een en ander dat kranten, radio en televisie werden overgenomen door belangengroepen in de politiek en het bedrijfsleven. Van onafhankelijke journalistiek, idealiter een pleonasme, kon onder deze omstandigheden al helemaal geen sprake meer zijn. De jaren negentig onder Jeltsin waren niet zelden hard en gewelddadig, met elkaar bestrijdende maffiabendes die een shoot out op straat niet uit de weg gingen. De oligarchen hielden er allemaal een privé legertje op na van soms meerdere honderden mannen sterk. Voor de Russische journalisten brak een tijd van grote gevaren aan in deze heksenketel. Het zoeken naar de waarheid in dit van corruptie vergeven land was en is sterk af te raden en heeft al meer dan tweehonderd journalisten het leven gekost. In oorlogsgebieden in Tsjetsjenië en de Kaukasus, maar ook geliquideerd op straat in steden als Moskou en Petersburg, eenvoudig omdat ze bezig waren een deksel van een beerput te lichten of een kritisch stemgeluid lieten horen.
Ruim tweehonderd dode journalisten, 93 onder Jeltsin en ongeveer 110 sinds 2000 onder de presidenten Poetin en Medvedev. Het is een schrikbarende balans, totaal onacceptabel, ook voor een land waarvan iedereen weet dat de grenzen van het vrije woord er nauwer liggen dan bij ons in de westerse democratische wereld. Het staat ook haaks op wat algemeen als het grote pluspunt geldt van VVP, zoals Vladimir Vladimirovitsj Poetin vaak kortweg wordt genoemd: dat hij de stammenoorlog tussen de oligarchen tot een eind heeft weten te brengen en daarmee de kans op een burgeroorlog, waar iedereen in Rusland panisch voor is, vrijwel tot nul heeft teruggebracht.
Dat is ontegenzeglijk een feit: Poetin heeft aan het begin van zijn presidentiële loopbaan de oligarchen op een informele bijeenkomst ergens in de bossen nabij Moskou de wacht aangezegd. Het gezelschap van ongeveer 25 mannen, meer oligarchen zijn er nooit geweest, kreeg te horen dat zij hun bijeengestolen rijkdommen mochten behouden op drie voorwaarden: ze moesten belasting gaan betalen, ze moesten in hun vaak gigantische bedrijven met tienduizenden werknemers een sociaal vangnet creëren (zodat de staat daar niet voor hoefde te betalen) en ze moesten zich afzijdig houden van de politiek. Een paar oligarchen, zoals de vooral in de mediasector zeer nadrukkelijk aanwezige Goesinski, zagen de bui al hangen en namen de wijk naar Marbella of Israël. Verreweg de meesten, zoals de eigenaar van voetbalclub Chelsea Abramovitsj, schikten zich. Een enkeling, zoals Berezovski, begaf zich in wrokkige zelfverkozen ballingschap en riep vanuit Londen dat hij desnoods met wapengeweld het Poetinbewind ten val zou brengen. En één enkele oligarch trok zich niets van Poetins dictaat aan: Michaïl Chodorkovski. Hij financierde twee liberaal getinte politieke partijen en begon in het openbaar kritiek op Poetin te leveren. De gevolgen waren even drastisch als voorspelbaar: Chodorkovski werd tijdens een tussenstop in zijn privévliegtuig door een overvalcommando gearresteerd en veroordeeld tot langdurige kampstraf, formeel wegens belastingfraude. Onlangs is hij vrijgelaten en hij zit nu in Zwitserland, waar zijn stem nog nauwelijks wordt gehoord. Datzelfde geldt ook voor de andere uitgeweken oligarchen; alleen de felle Berezovski is nog een tijdje blijven doorrazen en is ten slotte twee jaar geleden overleden, naar men aanneemt door zelfmoord. Anderen echter zien een verband met de gifdood van een van zijn medewerkers, de ex-KGB-agent Aleksandr Litvinenko.
Dit zijn natuurlijk geen frisse verhalen, maar als een en ander tot het temmen van de kaste der oligarchen heeft geleid, zou je het misschien nog kunnen accepteren. Maar helaas, het nog grotere kwaad, dat Rusland eigenlijk al de hele geschiedenis door teistert, is allerminst verdreven: de corruptie in alle geledingen van de Russische maatschappij. Hoewel sinds de glasnost van Gorbatsjov openlijk over dit onuitroeibare fenomeen wordt gesproken en sindsdien door alle Russische presidenten minstens één keer per jaar een campagne wordt aangekondigd die aan deze misstanden definitief een eind zal maken, is de gemiddelde omkoopsom voor eenvoudige dienstverlening, zoals het zetten van een stempel of het verlenen van een vergunning, in het subalterne echelon van de Russische ambtenarij voortdurend stijgende en heeft zij naar verluid de grens van tweeduizend dollar al overschreden. Het aantal ambtenaren in Rusland bedraagt ongeveer zes miljoen, en als we aannemen dat twee derde van hen omkoopbaar is – een lage schatting, maar vooruit – dan zou dat betekenen dat er jaarlijks zo’n acht miljard dollar aan smeergeld in de zakken van de tsjinovniki verdwijnt. Op een staatsbudget van ruim negentig miljard dollar loopt dat al aardig naar de tien procent, een onhoudbare situatie. En ik heb het dan nog niet eens over de echt grote omkoopaffaires, waar doorgaans miljoenen mee gemoeid zijn.
Berichten de media hier dan niet over? Jazeker wel, vooral als het gaat om zaken waarin personen die niet goed liggen bij het Kremlin aan de kaak gesteld moeten worden. Maar daarmee tonen ze ook in feite aan dat zij, de media, het pad der eenvoudige corruptie inmiddels al zijn ontstegen en, op enkele uitzonderingen na, deel zijn geworden van het overheidsapparaat. In het begin verliep een en ander nog aarzelend en bijna schuchter; ik herinner me hoe ik eind van de jaren negentig in Petersburg, waar ik bezig was het Nederlands Wetenschappelijk en Cultureel Instituut NIP op te richten, op verzoek van de Universiteit van Amsterdam, bezoek kreeg van twee lokale journalisten. De heren keken wat taxerend rond in mijn instituut en kwamen toen met de mededeling dat zij bereid waren voor vierhonderd dollar elk een positief verhaal over het NIP te schrijven. Publicatie gegarandeerd. Ze vonden het bijzonder vreemd dat ik ze de deur wees, want heus, ze hadden me gematst: bij soortgelijke instellingen hadden ze meer gevraagd – en gekregen.
Maar ja, dat waren de jaren negentig, toen onder Jeltsin even aan de democratische verworvenheden geroken mocht worden. Maar die geur was voor de meeste Russische reukorganen, gewend aan de muffe koekjestrommel van de communistische stagnatie, zoiets als een mengsel van ammoniak en mierikswortel en de meeste mensen waren dan ook blij dat Poetin na het jaar 2000 het deksel weer op deze doos van Pandora deed. Men had namelijk, na de ineenstorting van het Rode Rijk, al vrij snel zijn bekomst gekregen van de rituelen die gepaard bleken te gaan met de overgang van een centraal geleide eenpartijstaat naar een democratische vrije markt economie. Naast de chaos die ontstond door de graaiende oligarchen, met alle onzekerheden en frustraties van dien bij het legioen Russen dat niet in staat was om te schakelen naar de nieuwe dynamische vereisten, was het immers ook in de politiek een onbegrijpelijke puinhoop geworden. Ik herinner me nog goed hoe een man die naast me stond toe te kijken hoe in 1993 het parlementsgebouw in Moskou werd bestookt door de tanks van de Tamandivisie, tegen me zei: “Meneer, u komt uit het democratische westen als ik me niet vergis. Ik zie hier nu dat onze tempel van de democratie, het Witte Huis met daarin onze volksvertegenwoordiging, de Doema, door onze eigen tanks in opdracht van onze democratisch gekozen president Boris Jeltsin in de poeier geschoten wordt. Kunt u mij alstublieft uitleggen wat democratie betekent?”
Het antwoord op die vraag is inmiddels niet meer relevant, zoals wij ook in het westen zijn gaan inzien. De tandpasta van de democratie is weer terug in de tube, op zichzelf een knap staaltje. Even tussendoor: het gewone Russische volk had de ontwikkeling al snel in de gaten, wat onder meer tot uiting kwam toen de politie werd voorzien van nieuwe, Amerikaanse wapenstokken met een knopje waarmee je een elektrische stoot kon toedienen. Uitstekend geschikt om mensen snel op andere gedachten te brengen en daarom in de Russische volksmond meteen ook ‘demokratizator’ genoemd.
Al snel na zijn verkiezing tot president in het voorjaar van 2000 begon Poetin de televisie aan te pakken. De kranten liet hij aanvankelijk nog ongemoeid, wellicht erop rekenend dat die ten offer zouden vallen aan de opkomende geneugten van de computergames die, net als bij ons, onder de jongere generatie Russen tot ontlezing leidden . Maar de televisie, waar ongeveer 95% van de Russische bevolking zijn impulsen voor het vellen van een oordeel of het verzamelen van kennis vandaan haalt, was natuurlijk het medium waar Poetin de volle controle over moest zien te krijgen.
Dat is hem zonder al te veel moeite, lijkt het, gelukt. Het begon met het stopzetten van het programma ‘Koekly’, ‘Poppen’, de erg leuke Russische variant op ‘Spitting Images’ waarin een zeer goed gelijkende Poetinpop precies de cynische grappen maakte waar de president bekend om staat (zoals een in de talkshow bij Larry King, nadat de onderzeeër ‘Koersk’ was gezonken. ‘What happened to the Kursk?’ vroeg King, waarna Poetin, zonder ook maar met de ogen te knipperen, antwoordde: ‘Potonoel’- ‘It sank’).
Hierna kwam het grotere en hardere werk, wat ik al enigszins beschreven heb met de voorwaarden die aan de oligarchen gesteld werden. Het kwam er op neer dat vrijwel alle tv-stations werden afgepakt van de oligarchen en in staatshanden terecht kwamen. Een heel enkel station, zoals ‘Dozjdj’ – Regen – is nog wel te vinden op een moeilijk te bereiken kabelnetwerk, maar dat is het dan ook. Het is trouwens niet veel meer dan een licht-non-conformistisch popstation. Individueel zijn er nog wel een paar anchormen die hun toptijden van de jaren negentig maar moeilijk kunnen vergeten, zoals de tweetalige (Engels en Russisch) Vladimir Pozner die bij het jaaroverzicht van 2014 onverbloemd zei: “Het was geen goed jaar, met ongekende propaganda” – 2014 was het jaar waarin de Russen de Krim annexeerden en de oorlog in Oost-Oekraïne zijn hoogtepunt bereikte.
In de radiowereld heb je nog ‘Echo Moskvy’ – ‘De echo van Moskou’ voor enig tegengas tegen de staatspropaganda en in de krantenwereld is er dan nog de ‘Novaja Gazeta’, de ‘Nieuwe krant’, waarin nog vaag de stem van Gorbatsjov doorklinkt. Die overigens het Poetinbewind grotendeels steunt.
Maar voor de rest zijn de ‘Sredstva Massovoj Informatsii’, de massamedia, kortweg SMI genoemd in het Russisch, weer teruggebracht tot het handzame, betrouwbare overheidsinstrument dat ze altijd al geweest zijn. En in de nieuwe tijd onder Poetin betekent dat, dat zij het nieuwe nationalistische elan van Rusland en de Russen bewieroken en stimuleren. Dat nationalisme grijpt terug naar een diepgeworteld gevoel van de Russen, dat zij namelijk misschien wel op technologisch en commercieel gebied de minderen zijn van de westerlingen, maar dat zij daarentegen op moreel en spiritueel terrein absoluut bovenliggen.
Om te begrijpen waar dat vandaan komt moeten we, dat is althans mijn mening, terug naar het jaar 1054, waarin het grote schisma tussen de kerk van Byzantium, waar de Russen van het Kievrijk onder vielen, en de kerk van Rome plaatsvond. Sindsdien, en vooral na 1448, toen Moskou zich van het zieltogende Konstantinopel afscheidde en als ‘het derde Rome’ aan een Alleingang begon, is er een houding ontstaan die in feite tot op de dag van vandaag voortduurt: de Russen beschouwen de westerlingen als kille farizeeërs, berekenende kooplui zonder ziel die het met het geloof op een akkoordje gooien, onbetrouwbare machtswellustelingen, in één woord: katoliki.
Zijzelf daarentegen zijn christijanje: eerlijke christenen, soms op het naïeve af, gastvrij, van nature geneigd de ander als een vriend te beschouwen en te omarmen, mensen die hun beloftes niet breken. Dat laatste, die tegenstelling tussen eerlijkheid aan Russische zijde en doortraptheid aan de andere kant, wordt nadrukkelijk geïllustreerd door de gebeurtenissen na 1990, toen de in hun ogen goedgelovige kletskous Gorbatsjov de DDR zonder wisselgeld had prijsgegeven en daar slechts een mondelinge toezegging van Bush senior voor had teruggekregen, dat de NATO zich niet oostwaarts zou uitbreiden. En kijk nou eens! Het Balticum wemelt van de NATO-troepen, er komen allerlei raketsystemen vlakbij de Russische grens en straks wordt Oekraïne, de baarmoeder nota bene van Rusland, ook nog eens opgeslokt. Over onbetrouwbare westerlingen gesproken!
U zult het met me eens zijn: dit is makkelijk scoren voor het Russische propaganda-apparaat. Waardoor de bevolking dus zeker weet dat er door de CIA geïnstrueerde fascisten in Kiev de macht over het Oekraïense broedervolk hebben gegrepen, om maar iets te noemen. En de straatprotesten tegen Poetin in 2012, de opkomst van de homobeweging en de meisjeszangclub Pussy Riot die het heiligste der heiligen, namelijk de Verlosserskathedraal in Moskou, als podium gebruikte om tegen Poetin te ageren, zijn ook allemaal door een vijfde kolonne, die er op uit is het heilige Rusland te vernietigen, op gang gezet.
Het gaat soms behoorlijk ver, die misleiding. Terwijl onze premier Rutte in een eerste reactie op het drama van de MH-17 zijn kwaadheid over een en ander niet binnenboord hield, kwam het Russische tv-volk in de nasynchronisatie te weten dat de Nederlandse premier tevreden was over de wijze waarop de separatisten de rampplek voor nader onderzoek hadden vrijgegeven.
Schandelijk, zeker. Maar zet daar dan ook meteen de kulverhalen in de Amerikaanse pers tegenover: Poetin heeft een chemisch middel tot zijn beschikking waarmee hij journalisten inspuit, die daarna tot niet veel meer dan gewauwel in staat zijn. Of: Donald Trump is een agent van Poetin. Of de zelfbewieroking waar Hillary Clinton als toekomstige president niet vies van blijkt, en ik citeer: ‘We are the indispensable nation. People all over the world look to us and follow our lead. When America fails to lead, we leave a vacuum that either causes chaos or other countries or networks rush in to fill the void.’ Dit is precies de arrogantie waar de Russen niet tegen kunnen en die minister Lavrov van buitenlandse zaken er geregeld toe brengt te zeggen dat het afgelopen is met de monopolaire wereld waarin Amerika als enige het voor het zeggen denkt te hebben. Is de bipolaire wereld dan de logische volgende fase voor onze planeet? Wellicht, maar dan zitten we, als we niet oppassen, al heel snel weer in de Koude Oorlog van weleer. Toch: de manier waarop we nu met elkaar omgaan, lijkt dat inderdaad onvermijdelijk te maken, sommigen zeggen zelfs dat we allang in die fase zijn teruggekeerd en dat, zie Syrië, een gewapende confrontatie om de hoek ligt.
Ik word daar, naast angstig, ook heel moe van, vooral door de gedachte dat dit altijd weer opnieuw zal gebeuren als we niet ophouden met die propagandaoorlog. Om hem te voorkomen of af te dempen, om die bipolaire wereld van een spookachtig terrein van confrontatie te veranderen in een multipolaire bloementuin van mondiaal wederzijds begrip en samenwerking, is er maar één middel: plaats inruimen voor enige kennis en inzicht over de tegenstander waarop wij onze heilloze pijlen richten. Dat de media daarbij een cruciale rol vervullen moge duidelijk zijn.
In casu: beseffen dat Rusland een land is met eigen gewoonten en inzichten, waarover wij niet zomaar onze westerse matrix moeten willen leggen.
Zoals een bekend gedicht van de Russische 19de -eeuwse dichter Fjodor Tjoettsjev al stelt, in de mooie vertaling van onze oud-ambassadeur in Moskou Frans Joseph van Agt:
Op Rusland krijgt het brein geen vat
Zij gaat gewone maat te boven
Zij meet zich met een eigen lat
In Rusland kan men slechts geloven.